0 0

Juiste manier van leggen

1. Ondergrond

De stabiliteit van klinkeroppervlakken ligt aan de gesteldheid van de ondergrond. De ondergrond moet duurzaam, vervormingsbestand en voldoende waterdoorlatend zijn.

Voor de versterking van zwaarbelaste oppervlakken is uit ervaring een ondergrond-dikte van ca. 30 – 40 cm nodig.

Bij oppervlakken in privé gebieden is een ondergrond van ca. 20 cm voldoende. De ondergrond bestaat voornamelijk uit los steenslag en grind. Voordat het echter zover is, moet de ondergrond op de voor de tijd vast getrilde zandlaag, worden gestort. Deze laag is tevens een vorstbeveiliging. 

2. Steen bed

Bij de aanleg van een bed moet rekening gehouden worden met een afschot van 2-2,5%. Op de vast getrilde ondergrond moet een onderlaag van een mengsel van zand split aangebracht worden van 0/5 mm. Het bed moet bij een vast getrilde toestand 3-5 cm zijn.

3. Controle van de geleverde goederen

Voor het leggen moet de levering gecontroleerd worden op kwaliteit en op de in de levering overeengekomen hoeveelheid. Na het leggen van de stenen kan er niet meer gereclameerd worden.

4. Het leggen

Voor het begin van het leggen van de stenen raden wij u aan de juiste breedte en diepte te bepalen door het uitleggen van een aantal rijen stenen. De voorgevormde af standhouders geven niet de maat van de voegbreedte weer. De stenen moeten niet strak tegen elkaar gelegd worden, zodat afbreken van de kanten voorkomen worden.

Bij het leggen van de stenen moet absoluut een voegbreedte van 3-5 mm aangehouden worden. De lijn van de rijen stenen moet regelmatig gecontroleerd en gecorrigeerd worden met behulp van een draad of een richtlat.

De stenen moeten uit verschillende pakketten of lagengenomen worden, om ongewenste kleur-concentraties te voorkomen.

5. Voegen

De gelegde oppervlakte is pas dan geheel functioneel, wanneer de voegen goed aangelegd zijn en met het aanbevolen voegenmateriaal volledig gevuld zijn.

Het aanbrengen van het voegsel doormiddel van vegen en/of inwateren moet gebeuren tijdens het leggen van de stenen. Het invoegen van de stenen moet met een mengsel van mineralen met een korrelgrootte minimale 2 mm gedaan worden. Het voegmateriaal moet volledig ingeveegd worden en mag niet op het nog te leggen bed komen.

6. Vast trillen

Voor het vast trillen moet het overgebleven voegsel volledig verwijderd worden. Gekleurde stenen of stenen met een bijzonder oppervlak patroon mogen alleen vast getrild worden bij droog weer en men moet een platen-glij apparaat gebruiken.

Niet ingevoegde steenoppervlakken mogen niet vast getrild worden, ingewaterde oppervlakken moeten eerst goed drooggemaakt worden.

Al naar gelang van de steendikte worden verschillende trilapparaten gebruikt: stenen met een dikte van 60 mm: trilplaat met een operationeel gewicht van ca. 130 kg en een centrifugaal kracht van 18 tot ca. 20 kN.

Stenen met een dikte van 80 tot 100 mm: trilplaat met een operationeel gewicht van 170-200 kg en een centrifugaal kracht van minimaal 20-30 kN.

7. Sluiten van de voegen

Een laatste keer de voegen inwateren of invegen met fijn zand verhoogt de weerstand van het voegsel en geeft het oppervlak al van het begin af aan een goede stabiliteit.